Dit is de tijdelijke website van P'A'S. De volwaardige website is nog in opbouw en deze website is tijdelijk opgezet om ons terug te vinden op het internet.

woensdag 29 februari 2012

Hervorming van het secundair onderwijs


Welke problemen moet een hervorming oplossen?

Elke hervorming van het secundair onderwijs moet erop gericht zijn de gelijke onderwijskansen te versterken van de zwakkere sociale groepen en in het bijzonder deze uit etnische minderheden. Een hervorming moet bijgevolg een oplossing moeten bieden voor volgende problemen en uitdagingen:
-         Verkeerde studiekeuzes en verkeerde studieadviezen aan het begin van het secundair onderwijs. Deze zijn sociaal en etnisch vertekend.  In het eerste jaar secundair zit 18% van de gok-leerlingen in de B-stroom tegenover slechts 4% bij de rest.  Zo begint zelfs de  van de meisjes van Turkse origine begint het secundair al in de B-stroom. (N.Duquet, 2006). Door de vroege onderwijskeuze zitten jongeren uit etnische minderheden al van in het begin niet op hun plaats. En in een doodlopend straatje zonder zijwegen en aftakkingen.
-         De B-stroom was aanvankelijk ook bedoeld om jongeren zonder getuigschrift lager onderwijs bij te spijkeren maar daar is niets van terecht gekomen. De B-klas is louter instroom in het BSO.
-         Het watervaleffect: door de vele onderwijsvormen en -richtingen worden minder goed presterende jongeren, heel snel doorgesluisd naar een ‘lagere’ onderwijsvorm in plaats van extra in hen te investeren.  
-         Er is slechts één richting in het huidige systeem: de waterval naar beneden. Opklimmen vanuit het BSO/TSO is niet of nauwelijks mogelijk en wordt niet gestimuleerd.  
-         Door verkeerde studiekeuze, watervaleffect en onaangepaste methodiek, verlaten heel veel jongeren uit etnische minderheden de schoolbanken zonder enige vorm van diploma.
-         Jongeren zijn op jonge leeftijd vaak nog niet in staat om een doordachte studiekeuze te maken.
-         Jongeren weten maar wat hen echt interesseert als ze ermee kennis hebben gemaakt. Hen laten kiezen voor een interesseveld/onderwijsvorm/ studierichting zonder dat  ze met verschillende opties hebben mogen kennismaken, is onverantwoord. Interesse is niet altijd aangeboren maar met ook worden opgewekt.
-         Secundaire scholen bieden meestal slechts één onderwijsvorm aan. Dat zorgt voor weinig doorstroommogelijkheden en voor seggregatie.  Wie BSO volgt kent geen ASO’ers en omgekeerd.
-         De lat ligt te laag in het BSO.  Minder dan de helft van de leerlingen in het BSO blijkt voldoende functioneel geletterd (talige, digitale en rekenvaardigheden) om mee te kunnen in de samenleving.
-         Wie niet op zijn plaats zat in het BSO en toch naar het hoger onderwijs wil, moet een zevende jaar volgen. Dat is (in het beste geval) een extra specialisatiejaar maar het bereidt niet voor op hoger onderwijs.  Gezien een groot deel van de  Daar blijven de slaagkansen dan ook heel erg laag.

De principes en krijtlijnen voor een nieuwe hervorming

De hervorming moet voor het P’A’S bestaan uit volgende elementen om te verhelpen aan de structurele discriminaties en belemmeringen die leiden tot ongelijke kansen in onderwijs en samenleving voor jongeren uit etnische minderheden : 
1.      Uitstel van studiekeuze. Nu ligt die de facto op de leeftijd van 12. P’A’S wil dat de studiekeuze minstens wordt uitgesteld naar de leeftijd van 15 jaar.

2.      Een grote gemeenschappelijke stam. Uitstel van studiekeuze betekent dus ook dat er een langer (minstens 3 jaar) en groter gemeenschappelijke lespakket komt. Dat bestaan niet alleen uit wat nu ASO is. Ook techniek en kunst moeten behoren tot het algemeen vormende pakket.

3.      Differentiatie naast de gemeenschappelijke stam is mogelijk op drie manieren:
a.      Wie achterstand heeft na het lager onderwijs, of deze oploopt in de eerste jaren van het secundair, moet verplicht verdieping volgen van de belangrijke hoofdvakken (nederlands, wiskunde…).  Zij moeten hun achterstand inhalen terwijl anderen keuzevakken volgen. Bedoeling is dat:
                                                              i.     Alle leerlingen daarna nog alle richtingen uit kunnen (zonder een jaar te verliezen)
                                                            ii.     Alle leerlingen functioneel geletterd worden (qua taal, rekenen, IT en samenleving)
Deze verplichte verdieping is er dus voor wie geen getuigschrift lager onderwijs haalde of voor wie een B-attest haalde in de eerste jaren secundair. Ook nieuwkomers kunnen er baat bij hebben.
b.     Daarnaast zijn er keuzevakken mogelijk in functie van zijn of haar interesse: Latijn maar ook technische vakken met een zekere praktijkcomponent of artistieke keuzevakken.

4.      Middenscholen:  Het heeft geen zin om een gemeenschappelijke stam te hebben en uitstel van studiekeuze als jongeren door hun schoolkeuze toch al worden voorgeprogrammeerd en voorgesorteerd tot de één of de andere onderwijsvorm.  Het lager secundair onderwijs moet daarom in aparte scholen en schoolgebouwen komen, afgezonderd van het hoger secundair.

5.      Verschillende onderwijsvormen komen er pas vanaf het hoger secundair (ten vroegste na het 3de jaar) maar met de volgende belangrijke verschillen tov het huidige systeem:
a.      nog steeds  een minimale gemeenschappelijke basis om de functionele geletterdheid te bewaken
b.     nog steeds doorstroommogelijkheden tussen de verschillende onderwijsvormen en studierichtingen: Dat is mogelijk dankzij de grotere gemeenschappelijke basis én via flexibiliteit. Wie bijvoorbeeld overschakelt van ASO naar BSO kan een aantal praktijkvakken volgen samen met een vorige klas.

Er zullen immers nog altijd jongeren zijn die zich vergissen in hun keuze of het op hun 15de nog niet zeker weten.

6.      Meer gemengde campussen voor het hoger secundair: Ook in het hoger middelbaar is het nuttig om scholen te hebben die meer dan één onderwijsvorm aanbieden.  Dit om de uitwisseling, sociale cohesie en doorstroom mogelijk te maken.  Ook uitwisseling van leerkrachten kan bevorderen dat de lat in alle vormen voldoende hoog wordt gelegd.

7.      Diploma SO: haal je nadat je je zesde jaar secundair met afrondde.  Het zevende jaar BSO is dus niet langer nodig voor een diploma dankzij de grotere gemeenschappelijke basis en algemene vorming in alle lespakketten. Dat diploma moet dus ook toegang verschaffen tot àlle vormen van voortgezet onderwijs (hoger beroeps én hoger ondewijs, hogeschool en unief). 

8.      Het zevende jaar:  Dat blijft voor wie zich wil specialiseren op beroepsvlak. Daarnaast komt er een voorbereidend jaar voor wie daar behoefte aan heeft om verder te studeren. Dat voorbereidend jaar is optioneel maar niet verplicht. Het is nodig als aanvulling op het hoger beroepsonderwijs dat enkel toe leidt naar professionele bachelors.

9.      Oriëntering over de vraag ‘wat na het secundair?’ moet starten  op 12-jarige leeftijd en niet pas in de derde graad.  Bovendien moet studiekeuzeoriëntering er zijn voor àlle leerlingen, ook deze in het BSO.

Noodzakelijke maatregel op korte termijn: 7de jaar nieuwe stijl

Als morgen de hoger beschreven hervorming er komt,  dan duurt het allicht nog minstens 7 jaar voor ze op kruissnelheid zal zijn. Intussen zijn er dringende remediërende maatregelen nodig om te zorgen dat ook de huidige generatie jongeren meer en betere kansen krijgt in het hoger onderwijs. Vandaag komen immers  15% van alle eerstejaarsstudenten van allochtone origine uit het beroepsonderwijs.  De slaagkansen van jongeren met een vooropleiding in het BSO liggen erg laag ( 6,3% volgens een onderzoek van het CSB).  Zeker aan de universiteit.  Wie echter niet op zijn plaats zat in het  BSO omdat zijn talenten bijvoorbeeld niet in het praktische of technische lagen, die moet  op korte tijd zijn achterstand kunnen bijspijkeren om met grotere slaagkans een universitaire opleiding te beginnen. Vandaag is het zevende jaar BSO echter een zeer slechte voorbereiding op hoger onderwijs.
Daar vragen we een nieuwe invulling van het zevende jaar beroeps dat toegang geeft tot hoger onderwijs.  Voor wie niet verder wil studeren maar toch zijn of haar diploma secundair halen, kan het zevende jaar in haar huidige vorm blijven bestaan. Voor wie wel verder wil, dient de inhoud grondig te wijzigen.
Nieuwe invulling van het zevende jaar:
-         Voor wie ?
De doelgroep zijn jongeren die om uiteenlopende redenen het zesde jaar in het beroeps hebben afgerond maar talent hebben voor meer. Ook nieuwkomers  wiens diploma secundair onderwijs niet (volledig) erkend is in België kunnen baat hebben bij dit programma.

-         Waarom?  
o       achterstand inzake algemene vorming remediëren, beter voorbereiden op hoger onderwijs en de slaagkansen verhogen
o       het diploma secundair onderwijs behalen (blijft uiteraard een doelstelling)

-         wie biedt het aan? Het heeft geen zin om een voorbereidend zevende jaar aan te bieden in de secundaire BSO-scholen.  Dit voorbereidend jaar moet dus worden ingericht door het hoger onderwijs zelf. Aan de hogeschool maar ook en zeker aan de universiteit.

-         Wat ?
Het programma moet bestaan uit twee componenten:
o       Een minimum: dit gedeelte van het programma garandeert dat je een diploma secundair onderwijs haalt ( als je ervoor slaagt).
o       Een maximum: dat bereidt je beter voor op het hoger onderwijs.
Het programma focust op het remediëren van achterstand op het vlak van : wiskunde, vreemde talen, tekstverwerkingsvaardigheden…  
Het programmagedeelte hoger onderwijs kan verschillend worden ingevuld in functie van:
o       De gevolgede studierichting in het secundair en
o       De richting die je uit wil in het hoger onderwijs
Wie bijvoorbeeld na een opleiding verzorging de biomedische uitwil, zal andere zaken moeten bijspijkeren dan wie een humane richting wil volgen.

-          Hoe?
Wil dit zevende jaar haar democratiserende doelstelling waar maken, dan is het uiteraard belangrijk dat de studenten in dit programma ook recht hebben op kinderbijslag, op een studiebeurs en op sociale voorzieningen.  Als het wordt ingericht door het hoger onderwijs, moet de studiebeurs en het sociaal statuut van deze studenten daaraan aangepast worden.

P'A'S standpunt aanmoedigingsfonds diversiteit


Het P'A'S – Platform 'Allochtone' Studenten – maakt zich ernstige zorgen over het voortbestaan van het vier jaar oude aanmoedigingsfonds gelijke kansen en diversiteit. Blijkbaar wordt het voortbestaan ervan reeds in vraag gesteld. Nochtans is de doelstellingen van het fonds nog lang niet gerealiseerd: evenredige participatie van alle groepen bij de in- door- en uitstroom in het hoger onderwijs. Zeker wat studenten uit etnische minderheden betreft, blijft er nog een lange weg te gaan. 

Het aanmoedigingsfonds kampt met een aantal serieuze kinderziektes: een ad hoc kader dat niet toekomstgericht is, teveel doelgroepen, geen éénvormige definities, geen vergelijkbare cijfers, vrijblijvende indicatoren, te weinig middelen en een absoluut tekort aan inspraak van 'allochtone' studentenorganisaties. Maar P'A'S waarschuwt dat het kind niet met het badwater mag weggesmeten worden. Afschaffen is geen optie. De oplossing moet erin bestaan het aanmoedigingsfonds grondig te verbeteren. Nu de nieuwe generatie beheersovereenkomsten met nog een jaar werden uitgesteld, is er de tijd om grondige verbeteringen aan te brengen. Als koepel van belanghebbende 'allochtone' studentenverenigingen willen wij graag inspraak in hoe het toekomstige fonds eruit moet zien. In dit standpunt zetten we onze visie hierop uiteen.

lHet kader

Dankzij het aanmoedigingsfonds kregen hogescholen en universiteiten ondertussen heel wat experimenteerruimte – financieel en qua tijd - om uit te testen wat werkt en wat niet. Maar na vijf jaar aanmoedigen van gelijke kansen wordt het stilaan tijd om ook resultaten te boeken. De resultaatsverbintenissen in de huidige generatie beheersovereenkomsten zijn daarvoor te vrijblijvend. Het volstaat niet langer dàt hoger onderwijsinstellingen een beleid voor gelijke kansen en diversiteit hebben uitgeschreven. In de toekomst moet hun beleid worden geëvalueerd op haar effectiviteit inzake in- door- en uitstroom van 'allochtone' jongeren. De nieuwe generatie overeenkomsten moeten resultaatsverbintenissen worden in plaats van vrijblijvende inspanningsverbintenissen. Wij willen niet langer een aanmoedigingsfonds diversiteit en gelijke kansen. Wij willen een heus gelijke kansen- en diversiteitsfonds!
Beheersovereenkomsten met resultaatsverbintenissen mogen natuurlijk een lange termijn visie en strategie niet in de weg staan. Daarom moet er een duurzaam kader zijn voor deze resultaatsindicatoren. Dat kader bestaat uit de doelstelling van evenredige participatie van etnische minderheden en dit zowel bij de in- door- als uitstroom uit het hoger onderwijs. Op basis daarvan kan je streefcijfers voor de in- door- en uitstroom bepalen en een groeipad vastleggen. Zolang de einddoelstelling niet is behaald, blijft het kader toekomstgericht, duidelijk en relevant. Het is bovendien toepasbaar voor alle hoger onderwijsinstellingen en levert vergelijkbare, verifieerbare en objectieve resultaten op. De resultaatsindicatoren van het aanmoedigingsfonds nieuwe stijl moeten dus kwantitatief zijn. Natuurlijk vergt een geslaagd diversiteitsbeleid kwalitatieve acties. Maar de kwaliteit van de acties laat zich meten via de kwantitatieve vooruitgang inzake evenredige participatie. 

In de beheersovereenkomsten moeten instellingen het kader van evenredige participatie concretiseren in streefcijfers voor de in- door- en uitstroom. Net zoals de Vlaamse overheid ook voor haar eigen personeel werkt met concrete streefcijfers voor het aandeel allochtonen. Ook de vele bedrijven en organisaties die in het kader van het decreet evenredige arbeidsmarktdeelname een diversiteitsplan afsloten, werken met streefcijfers. Aangezien de Vlaamse overheid het hoger onderwijs precies financiert omwille van de democratische toegankelijkheid en gelijke kansen, zijn streefcijfers voor 'allochtone' studenten in het hoger onderwijs een logische en noodzakelijke stap. Streefcijfers kunnen daarbij ook rekening houden met de omgevingsanalyse. Een hogeschool uit Brugge kan immers onmogelijk hetzelfde streefcijfer halen als een Antwerpse instelling die lokaal rekruteert. De overheid moet bewaken dat de voorgestelde streefcijfers daadwerkelijk rekening houden met de demografische situatie en evolutie. Beheersovereenkomsten zijn daartoe een geschikt en noodzakelijk instrument. 

Ze geven aan de overheid een onderhandelingsmogelijkheid ten opzichte van de universiteit of hogeschool. Bijvoorbeeld om te bewaken dat de streefcijfers voldoende ambitieus zijn. Tijdens dit proces kan de overheid ook concrete acties suggereren die hun deugdelijkheid reeds bij andere instellingen hebben bewezen. Zo hoeft niet elke instelling het warm water opnieuw uit te vinden. Zonder bescherming van de beheersovereenkomsten, zullen de extra middelen al snel worden gebruikt voor andere doeleinden dan het creëren van gelijke kansen en diversiteit.

De gehanteerde streefcijfers moeten rekening houden met de beginsituatie aan de desbetreffende instelling en met de doelstelling van evenredige participatie in functie van de demografische situatie van regio en rekruteringsgebied. Hiervoor kan de overheid zich baseren op de samenstelling van de leerlingenpopulatie in het leerplichtonderwijs. De streefcijfers inzake in- en doorstroom moeten dus een groeipad volgen naar de evenredigheid. 

Resultaatsverbintenissen betekenen ook dat het niet behalen van de vooropgestelde resultaten financiële gevolgen heeft. Alleen zo kan je het hogeschool- of universiteitsbeleid responsabiliseren om écht werk te maken van evenredige participatie. Een instelling die haar engagementen niet nakomt of niet behaalt, mag niet langer een blanco cheque krijgen. Daarnaast moeten hogescholen of universiteiten die zeer goed scoren, daarvoor financieel ook beloond worden.
Vandaag is dat niet zo. De verdeling van de geldpot houdt geen rekening met de aanwezigheid of het aandeel kansengroepen aan de afzonderlijke instellingen. De middelen uit het aanmoedigingsfonds worden verdeeld volgens de verdeelsleutel in de onderwijsfinanciering (dwz in hoofdzaak volgens schaalgrootte). Verhoudingsgewijs kan een grote maar zeer witte instelling dus een groter deel van de koek krijgen dan een kleine instelling met een groot aandeel 'allochtonen'. Dat is niet rechtvaardig en niet correct.

laantal kansengroepen 

Momenteel is er niet bepaald voor welke kansengroepen de extra middelen van het aanmoedigingsfonds kunnen worden ingezet. 'Allochtonen' zijn niet de enige ondervertegenwoordigde groep bij de in- door- en/of uitstroom uit het hoger onderwijs. Toch pleiten wij ervoor het aantal doelgroepen van het fonds te beperken zodat universiteiten en hogescholen de aandacht kunnen concentreren op de grootste uitdaging inzake onderwijsdemocratisering: de ondermaatste doorstroom naar en in het hoger onderwijs van jongeren van andere etnische origine. Allicht bestaan er glazen plafonds voor vrouwelijke proffen, maar het aanmoedigingsfonds dient voor de groepen die in de studentenpopulatie ondervertegenwoordigd zijn. Bovendien gaan er naar aan aantal andere kansengroepen reeds structureel extra middelen in de basisfinanciering. Zo wegen beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten sinds 2008 in de onderwijsfinanciering extra door. Zolang 'allochtone' studenten niet in aanmerking komen voor deze extra weging in de structurele onderwijsfinanciering, dient het aanmoedigingsfonds zich in hoofdzaak op deze groep te richten. We vragen daarom dat de overheid een duidelijke en korte lijst vastlegt van kansengroepen waarvoor het aanmoedigingsfonds gelijke kansen moet creeëren. Op die manier kan de overheid bewaken dat élke universiteit of hogeschool haar verantwoordelijkheid opneemt naar 'allochtone' (potentiële) studenten.
Daarmee sluiten we natuurlijk niet uit dat de maatregelen die worden uitgewerkt met het aanmoedigingsfonds inclusief kunnen zijn of ook andere groepen ten goede kunnen komen.

lDefinitie

Vandaag de dag gebruikt zowat elke hoger onderwijsinstelling een eigen definitie van 'allochtoon'. Door deze kakofonie zijn de resultaten van het aanmoedigingsfonds volstrekt niet vergelijkbaar zijn. Bijgevolg kunnen de middelen ook zeer moeilijk verdeeld worden op basis van de resultaten. Op de ene plek telt men alle internationale studenten mee, op de andere plek registreert men 'allochtonen' op basis van thuistaal etc.
Het gaat niet op om bij gebrek aan éénvormige definitie de 'allochtone' doelgroep dan maar te laten vallen. We verzetten ons ook tegen het veelgehoorde argument dat beursstudent een goede indicator is voor 'allochtone' origine. Niet elke 'allochtone' student geniet een studiebeurs. Bovendien gaat deze benadering voorbij aan de structurele discriminaties en vooroordelen die jongeren van allochtone origine ondervinden bovenop de sociaal-economische drempels. 

De overheid moet daarom duidelijkheid scheppen en een uniforme definitie. Geen enkele definitie is perfect maar dat geeft niet aangezien er toch geen individuele voordelen zijn verbonden aan de registratie. Deze dient louter dient om het beleid van hogescholen/universiteiten te vergelijken en financieel te valoriseren. Ze moet daarom wel objectief zijn, transparant en vergelijkbare cijfers opleveren. 

P'A'S kan zich vinden in de definitie zoals die werd ontwikkeld door de VLOR. Deze werkt aan de hand van de nationaliteiten-historiek van de ouders en grootouders. Wel vinden we het ook  belangrijk dat internationale visa-studenten niet meetellen voor de allochtone populatie. Vluchtelingen of nieuwkomers die de bedoeling hebben zich hier blijvend te vestigen, horen er volgens ons dan wel weer bij.
P'A'S pleit ook qua herkomstregio's voor een pragmatische aanpak. Het is belangrijk om landengroepen te definiëren zodat in een latere fase de definitie eventueel kan worden bijgesteld op basis van harde gegevens over de onderwijsprestaties van de verschillende deelgroepen en/of nieuwe migratiegolven. In elk geval moeten de studenten met voorouders uit de EU-15 en de Westerse mogendheden uitgesloten worden van de definitie 'allochtoon'.  

lRegistratie en nulmeting

Er werd in het verleden reeds heel wat afgepalaverd over registratie. Hoewel er in de VLOR een uniforme definitie en privacyproof registratiesysteem werd uitgedokterd, blijken de instellingen hoger onderwijs niet bereid of niet in staat om zich daaraan te houden. Daarom moet de overheid haar verantwoordelijkheid opnemen en een betrouwbare monitoringssysteem voor alle instellingen invoeren. Dat kan op verschillende manieren. Ofwel veralgemeent de overheid de registratie bij inschrijving en herinschrijving van alle studenten in het hoger onderwijs. Omwille van privacyredenen moet deze vorm van registratie echter vrijwillig blijven. Dat werkt onderrapportage in de hand. Heel wat jongeren uit onze achterban zullen zich om uiteenlopende redenen niet gemakkelijk tot de groep 'allochtonen' bekennen.

Een andere en betere manier om te monitoren kan gebeuren via het rijksregister en de databanken van de administratie onderwijs. Op basis van de nationaliteitshistoriek van ouders en grootouders bij geboorte wordt het zo mogelijk worden om per hoger onderwijsinstelling het aantal en aandeel 'allochtone' studenten bij de in- en bij de doorstroom te tellen. In Nederland wordt deze manier van werken sinds jaar en dag gevolgd. Enkel de geaggregeerde gegevens worden bekend gemaakt. Ze moeten dan ook enkel dienen om het beleid te evalueren en een objectieve en rechtvaardige verdeling van de middelen uit het aanmoedigingsfonds op te baseren.
De Vlaamse overheid kan via onderhandelingen met het rijksregister ineens een instellingsoverschrijdende monitoring invoeren voor de 'allochtone' studentenpopulatie in het ganse hoger onderwijs.

lBudget

Het aandeel van het aanmoedigingsfonds op de totale overheidsenveloppe voor de basisfinanciering van hogescholen en universiteiten bedraagt 0,5% (zijnde 6 miljoen op 1,2 miljard euro. Indien je de co-financiering die de instellingen zelf moeten opleggen meetelt, kom je nog maar aan een schamele 1%. Ondertussen zijn er bovendien nog gigantisch dure operaties gepland zoals de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten en de algemene studieduurverlenging van de masters in de humane wetenschappen. Die zullen het aandeel van het aanmoedigingsfonds op de totale financiering nog doen afnemen. Als het de overheid echt menens is met evenredige participatie van 'allochtonen' en andere kansengroepen in het hoger onderwijs, dan moet ze de financiële prioriteit leggen bij een uitbreiding van het gelijke kansen- en diversiteitsfonds. 

P'A'S weet wel dat de democratisering dé hoofdreden vormt voor de overheidsfinanciering van het hoger onderwijs. Gelijke kansen realiseren is bijgevolg een hoofdopdracht die niet enkel ten koste van het aanmoedigingsfonds mag komen. Daarom blijft P'A'S vragen om ook 'allochtone' studenten in de onderwijsfinanciering extra te wegen, net als de studenten met een functiebeperking of studiebeurs. Het aanmoedigingsfonds is vooral een financiële stimulans om de diversiteitsopdracht nog extra aan te moedigen. Maar deze financiële stimulans moet wel voldoende groot zijn om effect te genereren. Zoniet zullen in de toekomst sommige universiteiten of hogescholen misschien zich de vele moeite willen besparen en feestelijk bedanken voor de extra aalmoes. Een financiële uitbreiding van het fonds dringt zich dan ook op.

lInspraak en betrokkenheid

Zowel het decreet als het besluit van de Vlaamse regering bepaalt dat de doelgroepen structureel moesten worden betrokken bij het gevoerde diversiteitsbeleid en bij de concrete initiatieven. Navraag bij onze achterban leert echter dat dit nauwelijks gebeurde en al zeker niet structureel.
P'A'S pleit daarom voor een nauwere opvolging van deze bepaling. Hoger onderwijsinstellingen waaraan geen zelforganisatie van 'allochtone' studenten actief is, moeten zich richten tot het P'A'S voor een structurele inspraak en betrokkenheid van de doelgroep bij het diversiteitsbeleid. 

P'A'S vraagt daarnaast ook een duidelijke rol op Vlaams niveau bij het evalueren van de in het kader van het aanmoedigingsfonds gevoerde acties en van de resultaatsindicatoren. Vandaag gebeurt deze door een ietwat schimmige commissie waarin de doelgroep niet vertegenwoordigd is. Het spreekt voor zich dat de Vlaamse overheid het goede voorbeeld moet geven ten aanzien van de hoger onderwijsinstellingen en de 'allochtone' studentenkoepel structureel betrekken bij het gevoerde beleid. 

Inspraak, betrokkenheid en een kwalitatief beleid vergt tot slot ook een grotere transparantie. Het kan niet de bedoeling zijn dat instellingen de cijfers inzake in- door- en uitstroom van kansengroepen angstvallig geheim houden. Evenmin is het gezond dat good practices en bestaande know how inzake evenredige participatie niet worden gedeeld met de rest van Vlaanderen. Gezien het hier gaat om een belangrijke maatschappelijke opdracht die met belastingsmiddelen wordt gerealiseerd, vraagt P'A'S dat deze bekend worden gemaakt.

Advies P'A'S mbt het ontwerpbesluit tutoring


Het P'A'S is de overkoepeling van alle 'allochtone' en interculturele studentenverenigingen in Vlaanderen. P'A'S behartigt de belangen van 'allochtone' studenten en potentiële studenten ten aanzien van het onderwijsbeleid en streeft daarbij naar een evenredige vertegenwoordiging van 'allochtone' jongeren op alle onderwijsniveau's en in de ruime samenleving. Gezien tutoring vooral inzet op 'allochtone' kwetsbare jongeren, geven we graag ons advies mbt het ontwerpbesluit.

Algemene visie

P'A'S is opgetogen met het initiatief om tutoringprojecten op een meer structurele manier in te bedden en te financieren. Bestaande pilootprojecten tonen immers aan dat tutoring bijzonder positieve effecten heeft op de tutee, op de tutor en op de communicatie tussen school en ouders. De begeleiding op maat, de ondersteuning om te leren leren, de minder schoolse aanpak en de vertrouwensrelatie met  een positieve rolmodel hebben gunstige effecten op de schoolse resultaten, studievaardigheden, op het zelfbeeld en de motivatie van de jonge tutees. Op die manier leidt tutoring tot betere schoolprestaties en hogere doorstroomkansen naar het hoger onderwijs van kwetsbare (voornamelijk 'allochtone') jongeren. 

Ook voor de tutors zelf gaat het om een positieve leerervaring: naast de didactische vaardigheden die ze verwerven voelen ze zich gevaloriseerd door de vaststelling dat hun begeleiding ertoe doet. In het geval de tutors afkomstig zijn uit de blanke middenklasse, verwerven ze inzicht in de achterstellingsituatie waarin kwetsbare leerlingen zich bevinden, leren ze inspelen op de leefwereld en specifieke behoeften en communiceren met de ouders. Deze laatste voelen zich meer betrokken bij het schoolse gebeuren en leren hoe hun kinderen beter te ondersteunen bij huiswerk en studeren. Als er een goede terugkoppeling bestaat met de leerkracht, kan tutoring ook daar bijdragen tot minder vooroordelen en tot een meer gedifferentieerde aanpak in de klas.

P'A'S staat dan ook in het algemeen positief ten opzichte van het ontwerpbesluit tutoring. Toch hebben we enkele belangrijke bedenkingen en verbetervoorstellen die een optimaal effect van tutoring moeten garanderen.

Gebrek aan 'allochtone' betrokkenheid en participatie

Om tutoring tot haar volste recht te laten komen en de grootst mogelijke resultaten te boeken, hebben we echter nog een aantal cruciale verbetervoorstellen bij het huidige ontwerpbesluit. Concreet hebben we onze bedenkingen bij het gebrek aan 'allochtone' betrokkenheid in de inbedding, in de organisatie en in de tutoring zelf. Hierdoor laat het ontwerpbesluit heel wat kansen links liggen. 

Tutors zijn een rolmodel voor de jongere tutees die ze begeleiden. En geslaagde rolmodellen heb je maar wanneer de herkenbaarheid groot is tussen tutors en tutees. Uit de praktijk weet P'A'S dat verder studeren bij jongeren uit etnische minderheden véél beter kan worden gepromoot door 'allochtone' studenten(organisaties) dan door witte organisaties of blanke studenten. Ook andere instanties zijn het erover eens dat tutors die zelf uit de beoogde doelgroep komen een absolute meerwaarde bieden. Zo wijst de Europese Commissie in haar Groenboek Migratie en Mobiliteit inzake tutoringinitiatieven op het belang van rolmodellen uit etnische minderheden. De VLOR treedt deze stelling bij in haar advies tutoring.
Helaas blijkt uit het KBS- onderzoek 'Student tutoring: veel kansen in één' dat het slecht gesteld is met de tutor-representativiteit bij de gesubsidieerde pilootprojecten. De meeste tutors zijn blanke meisjes uit de middenklasse. Slechts een schamele 4% van de tutors zijn van niet-Belgische origine terwijl maar liefst 42,7% van de tutees niet het Nederlands als thuistaal hanteert (het precentage 'allochtone' tutees moet dus nog aanzienlijk hoger liggen).  Terwijl de 'allochtone' jongeren de hoofd-doelgroep zijn van tutoring blijven de 'allochtone' tutors een zeldzaamheid. Enkel de projecten in Antwerpen en Brussel scoren lichtjes beter.
Het gebrek aan allochtone tutors heeft natuurlijk voor een groot stuk te maken met de gehanteerde aanpak van de KBS-projecten. Die vertrekken allemaal vanuit het initiatief van hoger onderwijsinstellingen. Er bestaan nochtans ook tal van tutoring-initiatieven die uitgaan van 'allochtone' zelforganisaties of van de integratiesector. Denk maar aan de IQRA-projecten (voornamelijk in Antwerpen), aan vzw Mariam uit Gent, aan Prisma in Brussel, aan de meter- en peterprojecten van het Rabot etc.... Deze slagen er wel in om tutors uit de doelgroep zelf aan te trekken en te houden. Zij vallen voor de subsidiëring van tutoring echter uit de boot. 

Bovendien gaan de meeste van de door de KBS gesubsidieerde en onderzochte projecten hoofdzakelijk uit van de lerarenopleidingen. Het aantal studenten uit etnische minderheden is in deze opleidingen echter erg klein. Dat is het gevolg van negatieve schoolervaringen, het ondertussen vrij algemene hoofddoekverbod voor leerkrachten in het onderwijs en de vaak overdreven Vlaamse fixatie op taalfouten van anderstaligen. We betwisten niet dat voor blanke studenten lerarenopleiding tutoring een belangrijke leerschool kan zijn inzake diversiteit. Echter is de vraag of op termijn niet àlle lerarenopleidingen structureel tutoring moeten opnemen in hun curriculum dan wel dit op projectmatige wijze verder te zetten.

Verbetervoorstellen

Om op korte termijn een groter arsenaal aan 'allochtone' tutors aan te boren, is het belangrijk om de focus sterk uit te breiden en meer in te zetten op vrijwillige tutors die dit buiten een studieprogramma lerarenopleiding willen opnemen.  Dit kan door volgende maatregelen:
-        Belangrijke voorwaarde voor meer 'allochtone' tutors is een deftige verloning die rekening houdt met de werkelijke taakbelasting. De verloning mag niet enkel rekening houden met de ondersteuningssessies zelf maar ook met voorafgaande vorming, de tussentijdse feedbackmomenten en de voorbereidingen van de sessies zelf. Het getuigt van weinig respect om hun kennis van de doelgroep onbezoldigd in te schakelen terwijl het hier gaat om studenten die vaak op zoek zijn naar studentenjobs om hun studiebudget mee te spijzen en ze zelf zich ook voldoende tijd nodig hebben om zich op hun eigen studies te hard op hun eigen studies moeten concentreren. De bezoldiging moet dus voldoende groot zijn. Dat wil ook zeggen dat projecten die méér 'allochtone' tutors kunnen betrekken duurder zullen uitvallen dan volledig witte projecten. De beoordeling van projecten moet hiermee rekening houden uiteraard.
-        Een uitgebreidere vorming aanbieden voor 'allochtone' tutors uit andere studierichtingen dan de lerarenopleiding. Het voordeel van meer 'allochtone' vrijwilligers is bovendien dat deze langer dan één opleidingsonderdeel of studiejaar kunnen meedraaien als tutor.
-        Het aantal 'allochtone' tutors en de wijze waarop deze worden gevonden, geselecteerd, opgeleid en ondersteund als belangrijk selectiecriterium invoeren voor de te subsidiëren projecten
-        'allochtone' studentenverenigingen en zelforganisaties betrekken bij het opstellen van het project, bij de recrutering van de tutors en bij de uitvoering en evaluatie. De samenwerking met 'allochtone' zelforganisaties moet een belangrijk selectiecriterium worden voor te subsidiëren projecten. Let wel! Het is niet onze bedoeling dat bestaande goed draaiende initiatieven worden overgenomen door hoger onderwijsinstellingen. Wel willen we dat er méér initiatieven komen en dat ook de hoger onderwijsinstellingen hun verantwoordelijkheid opnemen. Het mag niet de bedoeling zijn dat hoger onderwijsinstellingen initiatieven recupereren, het geld opstrijken en de zelforganisaties vervolgens in een louter uitvoerende rol dwingen terwijl daar financieel niets tegenover staat.
-        Het subsidiebesluit opentrekken naar zelforganisaties van etnisch-culturele minderheden en andere organisaties die tutoring-initiatieven nemen. Vandaag de dag is er immers een enorme verscheidenheid aan initiatiefnemers met elk hun eigen meerwaarde. Initiatieven die uitgaan van zelforganisaties of van de integratiesector hebben als duidelijke meerwaarde dat ze vaak een grotere 'allochtone' betrokkenheid kunnen realiseren. Enkel de hoger onderwijsinitiatieven subsidiëren zal leiden tot een verschraling van de diversiteit.
-        Tutoringinitiatieven die vooral 'blanke' tutors inzetten, dienen sterk in te zetten op  de communicatie met de ouders en de kennismaking met de leefwereld. Hiertoe dienen ze vooral door te gaan bij de tutor thuis.
-        Teneinde deze zaken te bewaken, vragen we een grotere betrokkenheid van het 'allochtone' middenveld bij de selectie van de projecten. Concreet vragen we dat een studentenvertegenwoordiger van de doelgroep zelf wordt opgenomen in het selectiepanel. P'A'S is graag bereid hier een vertegenwoordiger voor aan te duiden.

Concrete wijzigingsvoorstellen:

Artikel 1+2+3+5+6+7:
aanvullen:  instellingen hoger onderwijs “ en zelforganisaties van etnische minderheden”...
Artikel 4:
leerlingen uit kansarme of kwetsbare “of allochtone” gezinnen,...
Artikel 5:
4° de manier waarop de tutor voor zijn of haar opdacht wordt beloond: “
- Indien de tutoring deel uitmaakt van het studieprogramma gebeurt de beloning via studiepunten.
- Indien de tutoring geen deel uitmaakt van het studieprogramma wordt de tutor verloond als jobstudent.”
Artikel 6:
.. een subsidie voor de coördinatie van de samenwerking tussen de begunstigde en de leerplichtschool, tussen tutor en tutee. “De subsidie behelst ook de degelijke verloning van de tutors”.
Artikel 7:
8° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen “uit de regio, met 'allochtone' studentenorganisaties en/of zelforgansiaties” en eventuele partners;
“11° het verwachte aantal tutors dat zelf uit de doelgroep komt alsook de wijze van recruteren, selecteren, opleiden, opvolgen en verlonen.”
Artikel 8:
§1: De commissie is als volgt samengesteld:
“4°: één vertegenwoordiger van studentenorganisaties van etnische minderheden”
§2:
3° de mate waarin de doelstellingen van het project objectief evalueerbaar zijn, (voor de derde graad het aandeel tutees dat succesvol doorstroomt naar het hoger onderwijs)
4° de mate waarin voor student tutoring wordt samengewerkt met andere instellingen voor hoger onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs “uit de regio, 'allochtone' studentenverenigingen of zelforganisaties” en/of andere partners;
“6° de mate waarin de gedifferentieerde aanpak achteraf wordt geïntegreerd in de klaspraktijk.”
“7° de mate waarin de kloof tussen school en thuismilieu wordt afgebouwd”

Bronnen:

dinsdag 7 februari 2012

Diversiteit in het hoger onderwijs, van droom naar werkelijkheid?

  • donderdag 1 maart 2012
  • 9:30 tot 16:30

INSCHRIJVING VERPLICHT - INSCHRIJVING VERPLICHT - INSCHRIJVING VERPLICHT

Het P'A'S - Platform 'Allochtone' Studenten - verenigt de 'allochtone' & interculturele studentenorganisaties die Vlaanderen rijk is. Afgelopen jaar werkten we aan een project voor een hogere instroom van 'allochtone' jongeren in het hoger onderwijs. Tijdens onze studiedag wensen we in dialoog te gaan met beleidsmedewerkers.

PROGRAMMA

9u45 welkomstwoord

10u05 workshops :

*oriëntatieproef o.a. Ludo Melis (KULeuven) & Sanghmitra Bhutani (Minderhedenforum) en Mohamed El Khalfioui (voorzitter P'A'S)
moderator = Maarten Goethals (De Standaard)

*hervorming secundair onderwijs: Mieke Van Hecke (directeur VSKO), prof. Jan Van Damme (KULeuven), Johan David (VCLB)
moderator = Tine Danckaers (MO*)

*van taaldeficit naar meertaligheid: Abderrahim El Aissati (Universiteit Tilburg), Bea Cantillon (UA), Peter Flynn (UA)
moderator = Remy Amkreutz (DeMorgen)

12u10 voorstelling website P'A'S !!!
12u 25 speech kabinetsmedewerker Pascal Smet

12u45 lunchpauze

13u45 terugkoppeling workshops
14u30 pauze
14u40 eisenpakket P'A'S

15u00 plenair debat

panelleden:

- prof. Tine Baelmans (vicerector KULeuven)
- prof. Ides Nicaise (KULeuven)
- Marc Verdyck (KHKempen)
- prof. Luc DeSchepper (rector UHasselt)
- prof. Peter DeKeyzer (Ugent)
- Ann Langenakens (EhBrussel)

-> moderator Guy Tegenbos (DeStandaard)

16u00 interactief gedeelte debat
16u30 slotwoordje
16u35 receptie

Toegang gratis. Verplichte inschrijving via mail naar pastudenten@gmail.com
met naam + voornaam+ organisatie+ voorkeur workshop.

Plaats van de studiedag: Erasmushogeschool Brussel - Aula 1.19 Campus Dansaert: Zespenningenstraat 70, 1000 Brussel

vrijdag 26 augustus 2011

Oriëntatieproef is ondemocratisch !

ORIENTATIEPROEF DOET ONDERWIJSDEMOCRATISERING VOOR ALLOCHTONE STUDENTEN TENIET
P’A’S - het Platform ‘Allochtone’ Studenten dat alle organisaties van studenten uit etnische minderheden overkoepelt – vreest dat jongeren uit kansarme en ‘allochtone’ gezinnen de eerste slachtoffers worden van de door de rectoren voorgestelde oriëntatieproef. De niet- bindende oriëntatieproef dreigt een instrument te worden voor verdoken discriminatie aan de poort van het hoger onderwijs.
Talentvolle ‘allochtone’ jongeren komen immers al in het middelbaar onderwijs steeds vaker terecht in scholen en studierichtingen die een minder goede voorbereiding vormen op hoger onderwijs. Slechts 20% van de studenten van Turkse of Marokkaanse origine studeren af in het ASO. Universiteiten zullen de proef massaal gebruiken om allochtone jongeren universitaire studies te ontraden en hen door te verwijzen naar hogeschoolrichtingen (of naar het hoger beroepsonderwijs). Sinds 2008 worden ze immers vooral gefinancierd op basis van de geslaagde studenten en behaalde studiepunten. Onderwijsdemocratisering betekent dat je slaagpercentages opkrikt door extra in de moeilijkere studenten te investeren in plaats van door hen af te stoten.
Voorzitter Mohamed El Khalfioui : “ De rectoren schuiven de verantwoordelijkheid liever af op de studenten in plaats van de extra middelen die ze krijgen in te zetten om te zorgen dat ook ‘allochtone’ en kansarme studenten er kunnen geraken. Het hoger onderwijs moet meer focussen op de ongelofelijk sterke motivatie van deze studenten in plaats van te demotiveren door steeds te hameren op hun tekorten en achterstand.”

Mohamed El Khalfioui (voorzitter P’A’S)

maandag 6 juni 2011

Standpunt hoofddoekendebat



In het licht van de voortschrijdende polemiek rond het hoofddoekenverbod in het onderwijs spreekt het Platform “Allochtone” Studenten (P“A”S) zich uit tegen het verbod vanuit de stelling dat een soortgelijk verbod de onderwijsbelangen van de betrokken leerlinges/studentes schaadt.

In een ruimer perspectief kan een hoofddoekenverbod gezien worden als een aanfluiting van het universele recht op godsdienstvrijheid. Die vrijheid wordt feitelijk gefnuikt door het verbod te verankeren in het zogenaamde ‘neutraliteitsbeginsel’. Het vertoon van uiterlijke religieuze kentekenen zoals een hoofddoek zou aldus de neutraliteit van onderwijsinstellingen in het gedrang kunnen brengen. Wij geloven echter in wat kan worden gezien als ‘inclusieve neutraliteit’. Neutraliteit wordt zo slechts bereikt doorheen de gelijkberechtiging van alle (religieuze) strekkingen in hun diverse uitingsvormen en niet door ze allen uit te sluiten. In die optiek kan een leerlinge/studente slechts genieten van de neutraliteit van de onderwijsinstelling als die instelling haar het recht/ de keuze toelaat al dan niet een hoofddoek te dragen. Het is m.a.w. de instelling die neutraal dient te zijn en niet de leerlingen/studentes zelf.

Ten andere geloven we dat een hoofddoekenverbod - ondanks de formeel-juridische gelijkheid van eenieder inzake het recht op onderwijs - de kansen van ‘allochtone’ meisjes in het onderwijs wezenlijk zal inperken. In een maatschappelijke constellatie van feitelijke achterstelling (socio-economisch, cultureel) impliceert een hoofddoekenverbod immers een gebrek aan erkenning van de eigenheid, integriteit en identiteit zoals deze door de betrokkenen in kwestie worden beleefd. Die erkenning is immers van vitaal belang voor hun zelfontplooiing. Het is dan ook de taak van onderwijsinstellingen de condities te creëren voor de zelfontplooiing van hun leerlingen/studenten en deze niet af te remmen.

Hoewel het verbod zich vooralsnog slechts in beperkte mate in het hoger onderwijs manifesteert, staan wij als Platform “Allochtone” Studenten ook daar op het volledige onderschrijven van gelijkheid in diversiteit. Dit betekent o.m. dat met het oog op een goede door- en uitstroom de moeilijkheden die hoofddoekdragende meisjes ervaren bij het vinden van een geschikte stageplaats, moeten worden bestreden.

Tenslotte vinden wij dat vrouwen die een hoofddoek willen dragen beschikken over een zelfbeschikkingsrecht. Dit recht kan niet worden aangepast aan een sociale context. Zolang de elementaire democratische waarden worden gerespecteerd, openen de deuren zich voor een actief pluralistische samenleving