Welke problemen moet een hervorming oplossen?
Elke hervorming van het secundair onderwijs moet erop gericht zijn de gelijke onderwijskansen te versterken van de zwakkere sociale groepen en in het bijzonder deze uit etnische minderheden. Een hervorming moet bijgevolg een oplossing moeten bieden voor volgende problemen en uitdagingen:
- Verkeerde studiekeuzes en verkeerde studieadviezen aan het begin van het secundair onderwijs. Deze zijn sociaal en etnisch vertekend. In het eerste jaar secundair zit 18% van de gok-leerlingen in de B-stroom tegenover slechts 4% bij de rest. Zo begint zelfs de van de meisjes van Turkse origine begint het secundair al in de B-stroom. (N.Duquet, 2006). Door de vroege onderwijskeuze zitten jongeren uit etnische minderheden al van in het begin niet op hun plaats. En in een doodlopend straatje zonder zijwegen en aftakkingen.
- De B-stroom was aanvankelijk ook bedoeld om jongeren zonder getuigschrift lager onderwijs bij te spijkeren maar daar is niets van terecht gekomen. De B-klas is louter instroom in het BSO.
- Het watervaleffect: door de vele onderwijsvormen en -richtingen worden minder goed presterende jongeren, heel snel doorgesluisd naar een ‘lagere’ onderwijsvorm in plaats van extra in hen te investeren.
- Er is slechts één richting in het huidige systeem: de waterval naar beneden. Opklimmen vanuit het BSO/TSO is niet of nauwelijks mogelijk en wordt niet gestimuleerd.
- Door verkeerde studiekeuze, watervaleffect en onaangepaste methodiek, verlaten heel veel jongeren uit etnische minderheden de schoolbanken zonder enige vorm van diploma.
- Jongeren zijn op jonge leeftijd vaak nog niet in staat om een doordachte studiekeuze te maken.
- Jongeren weten maar wat hen echt interesseert als ze ermee kennis hebben gemaakt. Hen laten kiezen voor een interesseveld/onderwijsvorm/ studierichting zonder dat ze met verschillende opties hebben mogen kennismaken, is onverantwoord. Interesse is niet altijd aangeboren maar met ook worden opgewekt.
- Secundaire scholen bieden meestal slechts één onderwijsvorm aan. Dat zorgt voor weinig doorstroommogelijkheden en voor seggregatie. Wie BSO volgt kent geen ASO’ers en omgekeerd.
- De lat ligt te laag in het BSO. Minder dan de helft van de leerlingen in het BSO blijkt voldoende functioneel geletterd (talige, digitale en rekenvaardigheden) om mee te kunnen in de samenleving.
- Wie niet op zijn plaats zat in het BSO en toch naar het hoger onderwijs wil, moet een zevende jaar volgen. Dat is (in het beste geval) een extra specialisatiejaar maar het bereidt niet voor op hoger onderwijs. Gezien een groot deel van de Daar blijven de slaagkansen dan ook heel erg laag.
De principes en krijtlijnen voor een nieuwe hervorming
De hervorming moet voor het P’A’S bestaan uit volgende elementen om te verhelpen aan de structurele discriminaties en belemmeringen die leiden tot ongelijke kansen in onderwijs en samenleving voor jongeren uit etnische minderheden :
1. Uitstel van studiekeuze. Nu ligt die de facto op de leeftijd van 12. P’A’S wil dat de studiekeuze minstens wordt uitgesteld naar de leeftijd van 15 jaar.
2. Een grote gemeenschappelijke stam. Uitstel van studiekeuze betekent dus ook dat er een langer (minstens 3 jaar) en groter gemeenschappelijke lespakket komt. Dat bestaan niet alleen uit wat nu ASO is. Ook techniek en kunst moeten behoren tot het algemeen vormende pakket.
3. Differentiatie naast de gemeenschappelijke stam is mogelijk op drie manieren:
a. Wie achterstand heeft na het lager onderwijs, of deze oploopt in de eerste jaren van het secundair, moet verplicht verdieping volgen van de belangrijke hoofdvakken (nederlands, wiskunde…). Zij moeten hun achterstand inhalen terwijl anderen keuzevakken volgen. Bedoeling is dat:
i. Alle leerlingen daarna nog alle richtingen uit kunnen (zonder een jaar te verliezen)
ii. Alle leerlingen functioneel geletterd worden (qua taal, rekenen, IT en samenleving)
Deze verplichte verdieping is er dus voor wie geen getuigschrift lager onderwijs haalde of voor wie een B-attest haalde in de eerste jaren secundair. Ook nieuwkomers kunnen er baat bij hebben.
b. Daarnaast zijn er keuzevakken mogelijk in functie van zijn of haar interesse: Latijn maar ook technische vakken met een zekere praktijkcomponent of artistieke keuzevakken.
4. Middenscholen: Het heeft geen zin om een gemeenschappelijke stam te hebben en uitstel van studiekeuze als jongeren door hun schoolkeuze toch al worden voorgeprogrammeerd en voorgesorteerd tot de één of de andere onderwijsvorm. Het lager secundair onderwijs moet daarom in aparte scholen en schoolgebouwen komen, afgezonderd van het hoger secundair.
5. Verschillende onderwijsvormen komen er pas vanaf het hoger secundair (ten vroegste na het 3de jaar) maar met de volgende belangrijke verschillen tov het huidige systeem:
a. nog steeds een minimale gemeenschappelijke basis om de functionele geletterdheid te bewaken
b. nog steeds doorstroommogelijkheden tussen de verschillende onderwijsvormen en studierichtingen: Dat is mogelijk dankzij de grotere gemeenschappelijke basis én via flexibiliteit. Wie bijvoorbeeld overschakelt van ASO naar BSO kan een aantal praktijkvakken volgen samen met een vorige klas.
Er zullen immers nog altijd jongeren zijn die zich vergissen in hun keuze of het op hun 15de nog niet zeker weten.
6. Meer gemengde campussen voor het hoger secundair: Ook in het hoger middelbaar is het nuttig om scholen te hebben die meer dan één onderwijsvorm aanbieden. Dit om de uitwisseling, sociale cohesie en doorstroom mogelijk te maken. Ook uitwisseling van leerkrachten kan bevorderen dat de lat in alle vormen voldoende hoog wordt gelegd.
7. Diploma SO: haal je nadat je je zesde jaar secundair met afrondde. Het zevende jaar BSO is dus niet langer nodig voor een diploma dankzij de grotere gemeenschappelijke basis en algemene vorming in alle lespakketten. Dat diploma moet dus ook toegang verschaffen tot àlle vormen van voortgezet onderwijs (hoger beroeps én hoger ondewijs, hogeschool en unief).
8. Het zevende jaar: Dat blijft voor wie zich wil specialiseren op beroepsvlak. Daarnaast komt er een voorbereidend jaar voor wie daar behoefte aan heeft om verder te studeren. Dat voorbereidend jaar is optioneel maar niet verplicht. Het is nodig als aanvulling op het hoger beroepsonderwijs dat enkel toe leidt naar professionele bachelors.
9. Oriëntering over de vraag ‘wat na het secundair?’ moet starten op 12-jarige leeftijd en niet pas in de derde graad. Bovendien moet studiekeuzeoriëntering er zijn voor àlle leerlingen, ook deze in het BSO.
Noodzakelijke maatregel op korte termijn: 7de jaar nieuwe stijl
Als morgen de hoger beschreven hervorming er komt, dan duurt het allicht nog minstens 7 jaar voor ze op kruissnelheid zal zijn. Intussen zijn er dringende remediërende maatregelen nodig om te zorgen dat ook de huidige generatie jongeren meer en betere kansen krijgt in het hoger onderwijs. Vandaag komen immers 15% van alle eerstejaarsstudenten van allochtone origine uit het beroepsonderwijs. De slaagkansen van jongeren met een vooropleiding in het BSO liggen erg laag ( 6,3% volgens een onderzoek van het CSB). Zeker aan de universiteit. Wie echter niet op zijn plaats zat in het BSO omdat zijn talenten bijvoorbeeld niet in het praktische of technische lagen, die moet op korte tijd zijn achterstand kunnen bijspijkeren om met grotere slaagkans een universitaire opleiding te beginnen. Vandaag is het zevende jaar BSO echter een zeer slechte voorbereiding op hoger onderwijs.
Daar vragen we een nieuwe invulling van het zevende jaar beroeps dat toegang geeft tot hoger onderwijs. Voor wie niet verder wil studeren maar toch zijn of haar diploma secundair halen, kan het zevende jaar in haar huidige vorm blijven bestaan. Voor wie wel verder wil, dient de inhoud grondig te wijzigen.
Nieuwe invulling van het zevende jaar:
- Voor wie ?
De doelgroep zijn jongeren die om uiteenlopende redenen het zesde jaar in het beroeps hebben afgerond maar talent hebben voor meer. Ook nieuwkomers wiens diploma secundair onderwijs niet (volledig) erkend is in België kunnen baat hebben bij dit programma.
- Waarom?
o achterstand inzake algemene vorming remediëren, beter voorbereiden op hoger onderwijs en de slaagkansen verhogen
o het diploma secundair onderwijs behalen (blijft uiteraard een doelstelling)
- wie biedt het aan? Het heeft geen zin om een voorbereidend zevende jaar aan te bieden in de secundaire BSO-scholen. Dit voorbereidend jaar moet dus worden ingericht door het hoger onderwijs zelf. Aan de hogeschool maar ook en zeker aan de universiteit.
- Wat ?
Het programma moet bestaan uit twee componenten:
o Een minimum: dit gedeelte van het programma garandeert dat je een diploma secundair onderwijs haalt ( als je ervoor slaagt).
o Een maximum: dat bereidt je beter voor op het hoger onderwijs.
Het programma focust op het remediëren van achterstand op het vlak van : wiskunde, vreemde talen, tekstverwerkingsvaardigheden…
Het programmagedeelte hoger onderwijs kan verschillend worden ingevuld in functie van:
o De gevolgede studierichting in het secundair en
o De richting die je uit wil in het hoger onderwijs
Wie bijvoorbeeld na een opleiding verzorging de biomedische uitwil, zal andere zaken moeten bijspijkeren dan wie een humane richting wil volgen.
- Hoe?
Wil dit zevende jaar haar democratiserende doelstelling waar maken, dan is het uiteraard belangrijk dat de studenten in dit programma ook recht hebben op kinderbijslag, op een studiebeurs en op sociale voorzieningen. Als het wordt ingericht door het hoger onderwijs, moet de studiebeurs en het sociaal statuut van deze studenten daaraan aangepast worden.